BECIJFEREN EN BOKSEN
Tijdens de workshop ZELFBEWUSTZIJN mogen de kinderen zichzelf een cijfer geven als het gaat om zelfvertrouwen. ‘Gaat dat over je schoenen en zo?,’ vraagt een meisje en juf Lorraine legt uit dat het om iets anders gaat. Ik loop langs de tafels en zie dat een paar jongens aarzelend met hun viltstift een vier invullen op het formulier. ‘Omdat ik dingen niet zo snel vertrouw,’ zegt een leerling. Groot is mijn verbazing als ik me herinner hoeveel goede antwoorden deze leerling geeft in de les.
Zelfvertrouwen is vandaag het grote thema – in de ochtend schreven we in de les over tot slaaf gemaakten die wel of niet het zelfvertrouwen hadden van de plantages het bos in te vluchten. Je moest een monoloog schrijven vanuit een slaaf of slavin die voor deze keuze stond en beginnen met een stelling. ‘Als je net een kind hebt gekregen en op een plantage woont waar je meer vrijheid krijgt, dan kan je beter nog even wachten met vluchten, want het oerwoud is gevaarlijk en er zijn oorlogen,’ zegt een leerling.
Was het dezelfde leerling die dingen niet snel vertrouwde? Ik sta erover na te denken.
Ik weet het niet meer. Leerlingen overstelpen me met vragen. Ze zijn kritisch, zich bewust van hun stem, hun vrijheid om een tekst te loven of te ondermijnen. Als ik een tekst behandel over een meisje die’ wordt uitgescholden voor lesbienne’ omdat ze aan voetbal doet, roept een leerling; ‘Maar ‘lesbienne’ is toch geen scheldwoord?’
Was het dezelfde leerling die dingen niet snel vertrouwde? En wat heeft wantrouwigheid precies te maken met zelfvertrouwen? Ik kijk uit het raam en begin te dromen.
‘Gek, dat we dit soort vakken niet vaker onderwijzen op school,’ zegt een collega me op het schoolplein. ‘Het is een goed begin voor de kinderen om zo na te denken over zichzelf.’ Terwijl de leerlingen over het schoolplein rennen komen we samen op andere vakken die een plaats verdienen in het schoolsysteem. ‘EHBO, zelfverdediging.’
Een kwartier later sta ik aan de zijlijn bij een groep kinderen die bij de workshop SPORT & BEHAVIOUR leren hoe ze een goede vuist moeten maken. Ik kijk rond naar de leerlingen die hun lijf onder spanning zetten. Een jongen heeft een losse veter. Hij strikt te traag naar de smaak van de anderen. Meester Timothy helpt hem met deze eerste handeling. Want straks moet hij gevechtshandelingen plegen. Vechten in plaats van vluchten. Het sluit, als een langzame wals, aan bij de vorige lessen. De woorden van de kinderen, de wensen van de juffen en meesters, het nieuwe terrein dat ’s middags betreden wordt. De zomerschool is als muziek. Assonantie en dissonantie, vervlochten tot een meeslepende eenheid.
Want is dit een nieuwe stap in het opbouwen van zelfvertrouwen?
Ik geloof van wel. Het is een voorrecht als iemand bestudeert hoe je beweegt. Je een kleine aanwijzing geeft. Je kan je aanpassen, indraaien, openen, opnieuw, naar de wereld. Meester Timothy loopt langs de gebalde vuisten en wringt voorzichtig aan een paar vingers. ‘Duimen bovenop,’ zegt hij met een ervaren stem. ‘Of wil je ze misschien breken?’ Meester Ricardo knikt. Er ligt een rij bokshandschoenen klaar op het beton. Meisjes naast jongens. In de vechthouding.
Stoten, loslaten, een hoek maken, een knietje geven.
Inmiddels is het helder; beweging en het woord versterken elkaar op de zomerschool. Je krijgt de hele dag door de kans om je lichaam sterker te maken en te verwoorden wat je kracht is. Dat komt ook weer naar voren bij de workshop DEBATTEREN. Uit de prikkelende stellingen op het bord zoals: ‘Het is belangrijk dat er meer over homoseksualiteit gepraat wordt,’ kiezen de leerlingen samen met beleidsmaker Joan Windzak één of twee stellingen die uitgebreid behandeld zullen worden.
Hier komt, alsof een jazzband ermee speelt, het onderwerp EHBO weer terug. Pats. Boem. Yessss: Stelling 1. Kinderen moeten verplicht worden op school te leren reanimeren.’
De meeste kinderen vinden van wel. Een meisje vertelt hoe ze uit een bevroren sloot is gered door haar zus. ‘Als ze me niet had kunnen redden had ik hier nu bevroren gezeten.’
Als juf Joan, om ze het debatteren te leren, tegen de stelling ingaat en zegt: ‘Maar kinderen zijn te jong voor zo’n grote verantwoordelijkheid,’ slaat de twijfel toe.
Alle kinderen blijken zelfverzekerd genoeg om te mogen twijfelen van zichzelf.
De opmerkelijke conclusie van een groepje leerlingen rondom de stelling: ‘Schooluniformen moeten verplicht worden,’ is dat het prima is omdat iedereen kan zien van welke school je komt, shirts met scheldwoorden vermeden kunnen worden en blote topjes vooral uit zicht verdwijnen.
‘Daar heb je toch gewoon een kledingcode voor,’ zegt een jongen die tegen het uniform is.
Eén belangrijk aspect is nog buiten beschouwing gelaten; ongelijkheid in inkomen. Je brengt leerlingen niet meer in verlegenheid met de groepsdruk om dure kleding aan te schaffen als je een uniform draagt.
Maar geen nood; we praten er nog over na in de gang.
Want de kinderen vertrouwen erop dat onderwerpen lang mee gaan. Ik hoor ze praten over het verschil tussen Nederland en Suriname. Over dure schoenen waarmee mensen stoer lopen doen. Over die ene school in Zuidoost waar je wel een uniform moest dragen en die niet meer bestaat. Ik probeer flarden op te vangen van wat ze zeggen. Hun woorden te onthouden. Als een man die met een klein netje kostbare vlinders wil vangen.
Rashid